Aim This study aimed to determine predictive factors for the circumferential resection margin (CRM) within two northern European countries with supposed similarity in providing rectal cancer care.... Show moreAim This study aimed to determine predictive factors for the circumferential resection margin (CRM) within two northern European countries with supposed similarity in providing rectal cancer care. Method Data for all patients undergoing rectal resection for clinical tumour node metastasis (TNM) stage I-III rectal cancer were extracted from the Swedish ColoRectal Cancer Registry and the Dutch ColoRectal Audit (2011-2015). Separate analyses were performed for cT1-3 and cT4 stage. Predictive factors for the CRM were determined using univariable and multivariable logistic regression analyses. Results A total of 6444 Swedish and 12 089 Dutch patients were analysed. Over time the number of hospitals treating rectal cancer decreased from 52 to 42 in Sweden, and 82 to 79 in the Netherlands. In the Swedish population, proportions of cT4 stage (17% vs 8%), multivisceral resection (14% vs 7%) and abdominoperineal excision (APR) (37% vs 31%) were higher. The overall proportion of patients with a positive CRM (CRM+) was 7.8% in Sweden and 5.4% in the Netherlands. In both populations with cT1-3 stage disease, common independent risk factors for CRM+ were cT3, APR and multivisceral resection. No common risk factors for CRM+ in cT4 stage disease were found. An independent impact of hospital volume on CRM+ could be demonstrated for the cT1-3 Dutch population. Conclusion Within two northern European countries with implemented clinical auditing, rectal cancer care might potentially be improved by further optimizing the treatment of distal and locally advanced rectal cancer. Show less
Het einde van de Koude Oorlog betekende niet noodzakelijkerwijs het einde van de dienstplicht in Westerse democratie_n. De reactie van verschillende landen op het einde van de Koude Oorlog (of: de... Show moreHet einde van de Koude Oorlog betekende niet noodzakelijkerwijs het einde van de dienstplicht in Westerse democratie_n. De reactie van verschillende landen op het einde van de Koude Oorlog (of: de val van het IJzeren Gordijn) wordt gekenmerkt door een grote mate van variatie. Nederland en Zweden hebben ten opzichte van elkaar zeer verschillend gereageerd ten aanzien van de dienstplicht. Terwijl Nederland al in 1993 besloot de opkomstplicht op te schorten (wat de facto de afschaffing van de dienstplicht betekende) houdt Zweden tot op de dag van vandaag aan deze militaire institutie vast. De empirische vraag van dit onderzoek luidt dan ook: Waarom heeft Nederland de dienstplicht (vrij) snel na de Koude Oorlog afgeschaft en Zweden niet? De veronderstelling die in deze studie centraal staat is dat na de Koude Oorlog grote legers voor de landsverdediging overbodig werden. Dit stelde de defensieorganisaties voor grote uitdagingen. Daarom wordt het onderzoek in de bredere context van crises en hervormingsliteratuur geplaatst. De vraag is hoe de actoren binnen de organisaties op de veranderende veiligheidsomgeving hebben gereageerd. Het is de verwachting dat de beantwoording van de empirische vraag nieuwe inzichten verschaft in complexe hervormingen en beleidsveranderingen binnen consensus democratie _n. Een bijzondere rol binnen deze veranderingsprocessen wordt hierbij aan leiders toegeschreven. Het argument luidt dat de relatie tussen politieke en administratieve leiders een belangrijke factor is voor de timing, snelheid en omvang van hervormingen in de defensiesectoren van Nederland en Zweden. Bovendien wordt verondersteld dat de meeste leiders voor een conservatieve strategie kiezen. Dat wil zeggen dat zij de status-quo en de integriteit van een institutie zo lang mogelijk willen bewaren en hooguit incrementele verandering nastreven. Het onderzoek concentreert zich op de vragen waarom leiders hervormen, hoe zij het doen en wat de uitkomsten zijn, met betrekking tot beleidsveranderingen en de effectiviteit van crisismanagement. Show less