Uit een rechtshistorische analyse van de Wwft blijkt dat het bewaren van een kopie van het legitimatiebewijs op grond van de reconstructieplicht (artikel 33) van de Wwft van cliënten niet verplicht... Show moreUit een rechtshistorische analyse van de Wwft blijkt dat het bewaren van een kopie van het legitimatiebewijs op grond van de reconstructieplicht (artikel 33) van de Wwft van cliënten niet verplicht is, wel kan maar niet altijd mag, en dat de Wwft geen grondslag biedt, laat staan een verplichting bevat, om foto’s en audio- en video-opnamen van cliënten te bewaren.Het bewaren van een kopie van een legitimatiebewijs vormt een ernstigere inperking van het fundamentele recht op privacy en gegevensbescherming (artikel 8 EVRM, artikelen 7 en 8 EU Handvest) dan het enkel bewaren van losse identiteitsgegevens, omdat een kopie legitimatiebewijs een groter en ernstiger risico op misbruik met zich meebrengt dan de bewaring van losse identiteitsgegevens. Nu op grond van de Wwft het (enkel) bewaren van identiteitsgegevens volstaat, schrijft het subsidiariteitsvereiste voor dat instellingen daar indien mogelijk ook voor moeten kiezen, in plaats van voor het (ook) bewaren van een kopie van het legitimatiebewijs van de cliënt. Het subsidiariteitsvereiste staat er in de context van de reconstructieplicht van de Wwft om dezelfde reden aan in de weg om een kopie legitimatiebewijs te bewaren waar ook andere gegevens (foto, handtekening, burgerservicenummer) op zichtbaar zijn. Show less
In de besproken zaak stelt Azerbeidzjan zich op het standpunt dat het EHRM geen rechtsmacht heeft, omdat de zaak voortvloeit uit een gewapend conflict waarop het humanitair oorlogsrecht van... Show moreIn de besproken zaak stelt Azerbeidzjan zich op het standpunt dat het EHRM geen rechtsmacht heeft, omdat de zaak voortvloeit uit een gewapend conflict waarop het humanitair oorlogsrecht van toepassing is. Het EHRM verklaart dat het wel degelijk rechtsmacht heeft, maar doet dat pas nadat het heeft vastgesteld dat ten tijde van de gevangenneming en dood van de klager in deze zaak, er geen gewapend conflict bestond tussen Azerbeidzjan en Armenië. Dat is opmerkelijk, omdat de lijn van het EHRM eerder - net als die van alle andere relevante internationale rechters - is dat mensenrechten van toepassing zijn en blijven tijdens gewapende conflicten. Het verweer van Azerbeidzjan zou daarom al bij voorbaat hebben moeten falen, of er nu een gewapend conflict was of niet. Slaat het EHRM hier een nieuwe weg in, of is er wellicht een andere reden voor hoe deze zaak uitvalt? Show less
Reactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat... Show moreReactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat verbintenissen kunnen ontstaan uit supranationaal recht met directe werking in de Belgische rechtsorde. Show less
Artikel 6:1 BW bepaalt dat verbintenissen 'slechts' ontstaan 'indien dit uit de wet voortvloeit'. In de parlementaire stukken over deze regel is veel aandacht voor de verhouding tussen geschreven... Show moreArtikel 6:1 BW bepaalt dat verbintenissen 'slechts' ontstaan 'indien dit uit de wet voortvloeit'. In de parlementaire stukken over deze regel is veel aandacht voor de verhouding tussen geschreven en ongeschreven recht, maar weinig aandacht voor de vraag uit welk type 'wet' een verbintenis kan voortvloeien. De ontwerpers zullen hebben gedacht aan wetten in materiële zin, opgesteld door de Nederlandse wetgever. Inmiddels weten we dat verbintenissen evengoed kunnen voortvloeien uit het EVRM en uit het primaire en secundaire Unierecht. Dit roept de vraag op of er geleidelijk een weeffout in het Burgerlijk Wetboek is ontstaan. Kan het Europese recht gelden als bron van verbintenissen in de zin van artikel 6:1 BW? Passen deze Europese verbintenissen in het Nederlandse stelsel? En is het noodzakelijk en wenselijk deze verbintenissen in dit stelsel in te weven? In mijn bijdrage probeer ik deze vragen te beantwoorden. Ik onderzoek of de uit het EVRM en het Unierecht voortvloeiende verbintenissen kunnen worden gekwalificeerd als verbintenissen ‘uit de wet’ in de zin van artikel 6:1 BW. Deze zoektocht voert onder meer langs Quint/Te Poel, de parlementaire geschiedenis, de Grondwet, artikel 41 EVRM, Van Gend & Loos, Francovich, Courage/Crehan, verschillende Europese verordeningen, Sturgeon en TenneT/ABB. Show less
Reactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat... Show moreReactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat verbintenissen kunnen ontstaan uit supranationaal recht met directe werking in de Belgische rechtsorde. Show less
Reactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat... Show moreReactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat verbintenissen kunnen ontstaan uit supranationaal recht met directe werking in de Belgische rechtsorde. Show less
Reactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat... Show moreReactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat verbintenissen kunnen ontstaan uit supranationaal recht met directe werking in de Belgische rechtsorde. Show less
Reactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat... Show moreReactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat verbintenissen kunnen ontstaan uit supranationaal recht met directe werking in de Belgische rechtsorde. Show less
Reactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat... Show moreReactie op het voorstel tot invoering van Boek VI in het nieuw Burgerlijk Wetboek. De reactie betreft artikel 3 over de bronnen van verbintenissen. Ik beveel de Commissie aan te verduidelijken dat verbintenissen kunnen ontstaan uit supranationaal recht met directe werking in de Belgische rechtsorde. Show less
Kunnen de redelijkheid en billijkheid iets betekenen voor de bescherming van grondrechten in privaatrechtelijke rechtsverhoudingen? Deze vraag, toegespitst op het EVRM, staat centraal in mijn... Show moreKunnen de redelijkheid en billijkheid iets betekenen voor de bescherming van grondrechten in privaatrechtelijke rechtsverhoudingen? Deze vraag, toegespitst op het EVRM, staat centraal in mijn artikel. Het ging mij daarbij om de situatie dat de rechter niet kan terugvallen op duidelijke rechtspraak van het EHRM. Dan rijst immers de vraag wat het privaatrecht zélf kan betekenen voor de bescherming van grondrechten. Is er ruimte voor eigen keuzes? En mag de rechter deze keuzes zelf maken of moet hij deze aan de wetgever laten? De literatuur besteedt weinig aandacht aan de vraag hoe de Nederlandse rechter moet omgaan met de ruimte die de rechtspraak van het EHRM hem laat. Voor zover de opstelling van de Hoge Raad is onderzocht, concluderen verschillende auteurs dat hij de gegeven ruimte maar zeer beperkt benut. Hij zou niet op eigen gezag voor een ruimere bescherming kiezen dan volgt uit de rechtspraak van het EHRM. Er is aanleiding deze conclusie te nuanceren. In mijn artikel laat ik zien dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid kunnen worden gebruikt om grondrechtelijke belangen verdergaand te beschermen dan uit het EVRM volgt. De rechtspraak laat zien dat de Hoge Raad dit ook doet als er geen ‘rugdekking’ is van het EHRM, of als partijen geen beroep hebben gedaan op internationaal verdragsrecht. De privaatrechtelijke open norm fungeert dus niet alleen als hulpmiddel om grondrechten indirecte werking te verlenen, maar ook als vangnet als het internationale recht geen soelaas biedt. In mijn artikel ga ik eerst na welke ruimte het EVRM het nationale recht laat en welke mogelijkheden de rechter volgens het Nederlands staatsrecht heeft om grondrechten te beschermen. Daarna laat ik aan de hand van jurisprudentie van de Hoge Raad zien dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan worden gebruikt om grondrechtelijke belangen te beschermen, ook wanneer geen beroep kan worden gedaan op duidelijke rechtspraak van het EHRM. Tot slot onderzoek ik de interessante vervolgvraag: wordt het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet zo niet omzeild? Show less
In deze dissertatie wordt de invloed van het EVRM op het Nederlandse ondernemingsrecht onderzocht. Het is niet erg waarschijnlijk dat men op 4 november 1950 – toen Nederland in Rome het EVRM1... Show moreIn deze dissertatie wordt de invloed van het EVRM op het Nederlandse ondernemingsrecht onderzocht. Het is niet erg waarschijnlijk dat men op 4 november 1950 – toen Nederland in Rome het EVRM1 ondertekende – hoge verwachtingen had van het belang van het EVRM voor het Nederlandse ondernemingsrecht.2 Het verdrag werd geacht met name een symbolische waarde te hebben. De koude oorlog was in volle gang. Met het EVRM konden de West-Europese landen zich onderscheiden van de totalitair-communistische Oostbloklanden. Dat Nederland ook ooit veroordeeld zou kunnen worden voor schendingen van mensenrechten, werd weinig waarschijnlijk geacht. 3 Sindsdien heeft zich een rke ‘europeanisering’ van het recht voorgedaan. Met name sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw is de invloed van supranationaal recht op het nationale recht sterk toegenomen. Het meest in het oog springend is daarbij de sterke opmars van het Unierecht, dat inmiddels diverse onderdelen van het recht van de lidstaten van de Unie beheerst. Parallel aan deze ontwikkeling heeft ook het EVRM zich ontwikkeld van een verdrag met alleen symbolische waarde naar een volwaardige bron van recht. Ook voor het ondernemingsrecht vormt het EVRM een rechtsbron die in toenemende mate door de praktijk wordt ontdekt. In deze dissertatie is getracht de invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht nader te expliciteren. Het oogmerk is geweest een handzaam en leesbaar boek te schrijven dat op toegankelijke wijze inzicht biedt in de wijze waarop het EVRM zich verhoudt tot het Nederlandse recht en meer in het bijzonder het ondernemingsrecht. Show less