The case note addresses three judgments the Grand Chamber of the Court of Justice of the EU handed down on the same day, all relating to Italian prejudicial questions concerning the principle of ne... Show moreThe case note addresses three judgments the Grand Chamber of the Court of Justice of the EU handed down on the same day, all relating to Italian prejudicial questions concerning the principle of ne bis in idem. These are the first cases addressing questions of 'bis' and the duplication of criminal and administrative sanctions for financial offences since the Grand Chamber of the European Court of Human Rights revised its case-law in A and B v. Norway (2017). The case note addresses to what extent the Court of Justice follows the ECtHR's approach, where how and why their respective approaches diverge, and finally affords some attention to the judicial dialogue between the Courts in Luxembourg and Strasbourg. Show less
Klager heeft vanwege te hard rijden een geldboete van (omgerekend) 4 euro gekregen. Omdat hij deze boete niet betaalde, heeft de deurwaarder het District Court van Ocnita verzocht om de geldboete... Show moreKlager heeft vanwege te hard rijden een geldboete van (omgerekend) 4 euro gekregen. Omdat hij deze boete niet betaalde, heeft de deurwaarder het District Court van Ocnita verzocht om de geldboete om te zetten in een gevangenisstraf van 30 dagen. Dit wordt bij uitspraak van 26 mei 2006 toegewezen, zonder dat klager daarvan op de hoogte is, zonder dat hij wordt betrokken in de procedure en zonder dat hij aanwezig is tijdens de zitting waarop het omzettingsverzoek is behandeld. De beslissing van het District Court van Ocnita wordt neergelegd in een voorgedrukt formulier, waarop de rechter slechts objectieve gegevens van de zaak met de hand invult, zoals de namen van de rechters, de naam van klager, de relevante datum, het bedrag van de geldboete, het adres van klager en het aantal dagen detentie dat aan klager wordt opgelegd. Aan specifieke omstandigheden van het geval wordt geen aandacht besteed. Enkele dagen na deze zitting is klager thuis gearresteerd en gedetineerd. Dezelfde dag krijgt hij een hartaanval en wordt hij overgebracht naar het ziekenhuis. Kort daarna wordt hij daaruit ontslagen. Uit de stukken valt niet op te maken of hij daarna het nog resterende deel van de vervangende hechtenis heeft ondergaan. Op 16 juni 2006 heeft klager beroep ingesteld tegen de beslissing van het District Court van Ocnita van 26 mei 2006. Daarbij brengt hij onder meer naar voren dat hij niet aanwezig heeft kunnen zijn bij de zitting van 26 mei 2006, dat hij niet op de hoogte was van de beslissing van 26 mei 2006 en dat hij niet in de gelegenheid is geweest om de beslissing van de rechter te betwisten voordat de vervangende hechtenis ten uitvoer werd gelegd. Bovendien betwist klager de rechtmatigheid van de opgelegde boete, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij te hard heeft gereden. Dit beroep wordt afgewezen omdat klager niet binnen de wettelijk gestelde termijn een procedure heeft gestart tegen de oplegging van de geldboete.Bij het Hof voert klager aan dat zijn aanhouding in strijd was met art. 5 lid 1 (a) EVRM. Hij beargumenteert dit door aan te geven dat hij niet op de hoogte was van de hoorzitting van 26 mei 2006, hij zich hier niet op heeft kunnen voorbereiden en zich ook niet heeft kunnen laten bijstaan door een advocaat. Het Hof stelt vast dat de grondslag van de detentie in casu niet is gelegen in het te hard rijden, maar in het niet nakomen van de verplichting tot betaling van de boete. Het Hof is dan ook van oordeel dat de procedure die heeft geleid tot de omzetting van de geldboete in vervangende hechtenis een nieuwe strafrechtelijke procedure vormde tegen klager, die te onderscheiden valt van de procedure met betrekking tot verkeersovertreding. De detentie is derhalve gebaseerd op een rechterlijke uitspraak met die strekking in de zin van art. 5 lid 1 (a) EVRM. Het Hof brengt in dit verband de eisen die art. 5 lid 1 (a) EVRM stelt in herinnering. De eis dat een persoon op rechtmatige wijze is gedetineerd na ‘veroordeling door een daartoe bevoegde rechter’ betekent volgens het Hof echter niet dat het zijn taak is om voor ieder geval waarin wordt geklaagd over de rechtmatigheid van detentie op deze grond te bezien of de procedure die aan de rechterlijke beslissing ten grondslag heeft gelegen, voldoende zorgvuldig en in overeenstemming met de eisen van art. 6 EVRM is geweest. Dit is alleen anders als die procedure volstrekt willekeurig is gebleken. Dat is in deze zaak het geval, nu klager niet eens op de hoogte was van de procedure en zich niet heeft kunnen verweren en er bovendien geen beoordeling is uitgevoerd van de specifieke omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en van de klager. Ook is het beroep tegen de omzettingsbeslissing louter afgewezen op grond van overschrijding van de beroepstermijn ten aanzien van oplegging van de geldboete, zonder in te gaan op het argument van klager dat hij niet in kennis was gesteld van de omzettingsprocedure en niet ter terechtzitting is opgeroepen. Onder deze omstandigheden is het Hof van oordeel dat de veroordeling van klager in strijd is met de waarborgen van een eerlijk proces. Het gevolg hiervan is dat de vrijheidsbeneming als willekeurig moet worden beschouwd en niet kan worden gezien als een ‘rechtmatige vrijheidsbeneming’ als bedoeld in art. 5 lid 1 (a) EVRM. Een en ander brengt met zich dat art. 5 EVRM is geschonden. Show less