Introduction: The coronavirus disease 2019 (COVID-19) pandemic has led to the death of almost 7 million people, however, with a cumulative incidence of 0.76 billion, most people survive COVID-19.... Show moreIntroduction: The coronavirus disease 2019 (COVID-19) pandemic has led to the death of almost 7 million people, however, with a cumulative incidence of 0.76 billion, most people survive COVID-19. Several studies indicate that the acute phase of COVID-19 may be followed by persistent symptoms including fatigue, dyspnea, headache, musculoskeletal symptoms, and pulmonary functional-and radiological abnormalities. However, the impact of COVID-19 on long-term health outcomes remains to be elucidated. Aims: The Precision Medicine for more Oxygen (P4O2) consortium COVID-19 extension aims to identify long COVID patients that are at risk for developing chronic lung disease and furthermore, to identify treatable traits and innovative personalized therapeutic strategies for prevention and treatment. This study aims to describe the study design and first results of the P4O2 COVID-19 cohort. Methods: The P4O2 COVID-19 study is a prospective multicenter cohort study that includes nested personalized counseling intervention trial. Patients, aged 40-65 years, were recruited from outpatient post-COVID clinics from five hospitals in The Netherlands. During study visits at 3-6 and 12-18 months post-COVID-19, data from medical records, pulmonary function tests, chest computed tomography scans and biological samples were collected and questionnaires were administered. Furthermore, exposome data was collected at the patient's home and state-of-the-art imaging techniques as well as multi-omics analyses will be performed on collected data. Results: 95 long COVID patients were enrolled between May 2021 and September 2022. The current study showed persistence of clinical symptoms and signs of pulmonary function test/radiological abnormalities in post-COVID patients at 3-6 months post-COVID. The most commonly reported symptoms included respiratory symptoms (78.9%), neurological symptoms (68.4%) and fatigue (67.4%). Female sex and infection with the Delta, compared with the Beta, SARS-CoV-2 variant were significantly associated with more persisting symptom categories. Conclusions: The P4O2 COVID-19 study contributes to our understanding of the long-term health impacts of COVID-19. Furthermore, P4O2 COVID-19 can lead to the identification of different phenotypes of long COVID patients, for example those that are at risk for developing chronic lung disease. Understanding the mechanisms behind the different phenotypes and identifying these patients at an early stage can help to develop and optimize prevention and treatment strategies. Show less
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor de rol van leraren bij onderwijsinnovatie en het eigenaarschap dat die rol met zich meebrengt. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat... Show moreIn de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor de rol van leraren bij onderwijsinnovatie en het eigenaarschap dat die rol met zich meebrengt. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat leraren de innovaties uitvoeren en dat daarom eigenaarschap en betrokkenheid van belang zijn. Bovendien wordt daarmee de rol van de leraar als expert op het terrein van leren erkend.Op verschillende manieren is in de afgelopen jaren de rol van de leraar als onderwijsvernieuwer versterkt, onder andere via regelingen als het LerarenOntwikkelFonds (LOF) en Onderwijspioniers. Onderzoek laat zien dat dergelijke regelingen bijdragen aan vernieuwingen in het onderwijs, aan de motivatie en het leiderschap van leraren, en aan netwerken van leraren (Ten Bosch, Buitelaar, Droppers, Gruijthuijzen, Langelaar & Molenaar, 2017; Ten Bosch, Droppers, Gruijthuijzen, Hendriks, Moolenaar & Van Tuijl, 2018). Toch is er nog weinig zicht op de wijze waarop het werken aan (zelf geïnitieerde) innovatieprojecten bijdraagt aan professionalisering van leraren.In dit onderzoek staat daarom de vraag ‘Op welke wijze dragen door leraren geïnitieerde innovaties bij aan hun professionalisering?’ centraal. Daarvoor zijn drie deelvragen beantwoord: Wat heeft de leraar geleerd? Hoe heeft de leraar geleerd? Welke factoren zijn van invloed op het leren en wat is deze invloed?Om antwoord te vinden op deze vragen zijn 32 leraren uit het primair onderwijs (po), het voortgezet onderwijs (vo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) twee keer geïnterviewd binnen een tijdsbestek van een half jaar. Deze leraren initieerden zelf een onderwijsinnovatie. Een deel van deze leraren maakte gebruik van een ondersteuningsprogramma (het LOF), een deel niet. Op basis van de interviews ontstaat inzicht in de wijze waarop een door leraren zelf geïnitieerde onderwijsinnovatie binnen of buiten de eigen onderwijsinstelling bijdraagt aan de professionalisering van die leraren.De uitkomsten van dit onderzoek laten zien dat leraren zich vooral ontwikkelen op onderwerpen die te maken hebben met het organiseren van een innovatieproces en minder met de inhoud van de innovatie zelf. Denk hierbij aan het ontwikkelen van communicatiestijlen en -strategieën, bouwen aan netwerken en sociale relaties in de school, reflecteren, samenwerken en het samen werken aan en ontwikkelen van een gedeelde visie. Dat is niet verwonderlijk, omdat leraren die een innovatie initiëren vaak min of meer expert zijn in het thema van hun innovatie, maar nog weinig expertise hebben in veranderprocessen. Door een innovatieproces te initiëren en vorm te geven lopen ze tegen vraagstukken aan van innovatie- en implementatieprocessen en begeven ze zich buiten hun comfortzone. Dat biedt krachtige impulsen voor het leren op het gebied van deze thema’s. Tegelijkertijd blijkt uit de interviews dat leraren het lastig vinden om hun leeropbrengsten expliciet te benoemen. Die blijven vaak impliciet.Daarnaast laat het onderzoek zien welke factoren een rol spelen bij door leraren geïnitieerde innovatieprocessen. Belangrijke succesvoorwaarden hebben betrekking op ondersteuning en erkenning door leidinggevenden, ondersteuning van collega’s, tijd en ontwikkelruimte. Deze voorwaarden dragen bij aan succeservaringen, zowel in het innovatieproces als in het eigen professionaliseringsproces.De uitkomsten van het onderzoek laten zien dat het initiëren en implementeren van onderwijsinnovaties specifieke vaardigheden vraagt die niet standaard tot het repertoire van leraren behoren. Ondersteuning van leraren bij het opzetten en organiseren van innovaties is daarom van belang. Die ondersteuning kan ook een rol spelen in het expliciteren van leeropbrengsten, zodat die ook binnen de school onder collega’s gedeeld kunnen worden. Daarmee ontstaat er geleidelijk een gedeelde kennisbasis rond het organiseren en implementeren van innovaties, waar meer leraren in een school uit kunnen putten en die bijdraagt aan een sterker gedeeld eigenaarschap van leraren bij onderwijsinnovaties.Leraren zijn een belangrijke factor bij de realisatie van onderwijsinnovaties. Het LerarenOntwikkelFonds (LOF) heeft dan ook als doel om leraren in staat te stellen op eigen initiatief en naar eigen inzicht vorm te geven aan hun professioneel handelen, het onderwijs te verbeteren en de beroepsgroep te versterken. Onderliggende doelen zijn enerzijds de professionele ruimte en het krachtig leraarschap (teacher leadership) te vergroten en versterken, en anderzijds de regie op de ontwikkeling van het onderwijs bij de beroepsgroep zelf te leggen.Het LOF stelt leraren in staat een eigen creatief en ambitieus initiatief voor beter onderwijs te ontwikkelen en te delen met een netwerk van gelijkgestemde collega’s. Dat vraagt niet alleen om het formuleren van een idee voor onderwijsverandering, maar ook om de daadwerkelijke realisatie en implementatie van dat idee, binnen en/of buiten de eigen onderwijspraktijk. Uitgangspunt is dat de leraar bij elke fase van het proces de regie in handen heeft. Show less