Op 1 januari 2013 trad de Politiewet 2012 in werking. Artikel 74 van de wet bepaalt dat de Minister van Justitie en Veiligheid binnen vijf jaar na inwerkingtreding een evaluatie van die wet aan de... Show moreOp 1 januari 2013 trad de Politiewet 2012 in werking. Artikel 74 van de wet bepaalt dat de Minister van Justitie en Veiligheid binnen vijf jaar na inwerkingtreding een evaluatie van die wet aan de Staten-Generaal moet sturen over doeltreffendheid en effecten van de wet in de praktijk.In dit rapport staat de vraag centraal hoe de Politiewet 2012 in de praktijk is geïmplementeerd en welke consequenties zich voordoen voor de politieorganisatie en voor de verschillende externe partijen die bij het politiewerk betrokken zijn. De hoofdvraag die aan dit onderzoek ten grondslag ligt, luidt: Hoe kan de werking van de Politiewet 2012 inzake de thema’s (1) politiek bestuurlijke sturing en politiek-democratische verantwoording, (2) samenwerking en (3) maatschappelijke inbedding, worden geëvalueerd? Show less
Gedurende de avond van 13 november 2015 vindt een reeks van moorddadige aanslagen plaats in Parijs. Tijdens de aanslagen vallen 130 doden en 350 gewonden. Amper enkel maanden later, op 22 maart... Show moreGedurende de avond van 13 november 2015 vindt een reeks van moorddadige aanslagen plaats in Parijs. Tijdens de aanslagen vallen 130 doden en 350 gewonden. Amper enkel maanden later, op 22 maart 2016, vinden in Brussel twee bomaanslagen plaats. Hier worden 35 dodelijk slachtoffers en 340 gewonden genoteerd. Tussen beide aanslagenreeksen zijn verschillende verbindende elementen. Eén hiervan is zonder enige twijfel de betrokkenheid van verdachten afkomstig uit de Brusselse gemeente Molenbeek. In dit artikel willen we ingaan op de centrale vraag waarom precies Molenbeek zo’n centrale plaats inneemt in het terreurdossier en op welke wijze hieraan kan geremedieerd worden? Een eerste deel beschrijft de gemeente Molenbeek als zodanig en de radicaliseringstendensen die zich gedurende de voorafgaande jaren voordeden in deze Brusselse gemeente. Er zal vastgesteld worden dat Molenbeek een “verwonde” gemeente werd gedurende het afgelopen decennium, die bij herhaling met het radicaliseringsprobleem werd geconfronteerd en in een neerwaartse spiraal terechtkwam. Nochtans zal opgemerkt worden dat niet zozeer het recherche- en gerechtelijk apparaat faalde in de strijd tegen het terrorisme. Bij herhaling werden immers grote groepen verdachten voor de rechter gebracht en veroordeeld. Het zal echter blijken dat dit niet heeft kunnen verhinderen dat een aantal onder hen verder radicaliseerde en betrokken raakten bij terreurdaden. De stelling die hier wordt verdedigd is dan ook dat niet zozeer het gerechtelijk kader faalde, maar dat alleen dit aspect onvoldoende was. Het is het bestuurlijk kader dat te gebrekkig werkte om radicalisering tegen te houden. In het tweede deel wordt een structurele diagnose gemaakt van de bestuurlijke context waarbinnen Molenbeek binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest functioneert en hoe de politiële aanpak hier al dan niet op aansluit. Hier wordt vastgesteld dat vooral de afstemming tussen het preventief-bestuurlijk luik enerzijds en het repressief-gerechtelijk luik anderzijds structurele gebreken vertoont, die niet langer kunnen worden teruggebracht tot individuele tekorten, maar eerder toe te schrijven zijn aan de breuklijnen die het land verdelen en in grote mate een goede afstemming tussen beide soorten van aanpak in de weg staan. Het gaat om constructiefouten die dringend om remediëring vragen. Show less
The implication of Belgium-linked terrorists in the shootings and bombings on November 13, 2015 in Paris — around the Stade de France football stadium, in four pubs and restaurants and the Bataclan... Show moreThe implication of Belgium-linked terrorists in the shootings and bombings on November 13, 2015 in Paris — around the Stade de France football stadium, in four pubs and restaurants and the Bataclan concert hall — became more and more obvious during the police investigation that followed these events. Today we know that the bombings at Brussels Airport and the Maalbeek subway station on March 22, 2016 were committed by the same French-Belgian jihadi network. The consequence has been that many international observers focused on the Belgian police system, wondering why the Belgian police forces had not been able to prevent the radicalisation of these persons. In this paper we examine this question, explaining what happened during the period that preceded these assaults and decoding what the events mean for the Belgian police system today. In other words, this paper doesn’t go into the reaction to radicalisation and the subsequent violence itself, but into the preventive and pro-active actions that had been undertaken earlier to avoid the radicalisation of certain “at-risk” individuals and groups. The main argument we want to develop here is that a targeted prevention agenda was largely present in discourse, but to a great extent absent in practice. Further, we advocate that, if implemented, this kind of preventive approach would have been much more effective than the repressive criminal justice agenda now applied with respect to jihadi terrorism. Show less
Devroe, E.; Raedt, E. de; Elffers, H.; Schaap, D. 2017
New Public Management en vooral besparingen bij politie en justitie leidden tot het meten van allerhande grootheden die een rol spelen bij prestatieafspraken ten aanzien van politiewerk. Ook de... Show moreNew Public Management en vooral besparingen bij politie en justitie leidden tot het meten van allerhande grootheden die een rol spelen bij prestatieafspraken ten aanzien van politiewerk. Ook de geregistreerde criminaliteit wordt jaarlijks gepresenteerd in politiestatistieken, waarbij het aantal feiten vastgesteld in proces-verbalen wordt geteld. In dit Cahier wordt de vraag gesteld naar de bruikbaarheid van deze cijfers. Wat zeggen de cijfers en wat blijft verborgen? Er wordt immers vaak geregistreerd om aan prestatieconvenanten tegemoet te komen en er worden, bijvoorbeeld, proces-verbalen uitgeschreven om bepaalde quota te halen. Wat leert dat nog over de werkelijk gepleegde criminaliteit? Kan de Politiemonitor en de Integrale Veiligheidsmonitor in Nederland en de Veiligheidsmonitor in België een degelijke aanvulling verschaffen? En wat zijn huidige registratiepraktijken en valkuilen daarbij? Heeft meten nog een toekomst als het gaat om accountability van politiewerk? Op deze en andere vragen gaat dit Cahier in. In een eerste deel van dit Cahier Politiestudies wordt ingezoomd op het vraagstuk van de betrouwbaarheid van criminaliteitscijfers. Wat zeggen deze cijfers wel, en wat niet? Show less
In deze bijdrage worden de meest belangrijke bronnen van internationale criminaliteitsstatistiek en slachtofferstatistiek geanalyseerd, waarbij het ontstaan, de methodologie en de belangrijkste... Show moreIn deze bijdrage worden de meest belangrijke bronnen van internationale criminaliteitsstatistiek en slachtofferstatistiek geanalyseerd, waarbij het ontstaan, de methodologie en de belangrijkste resultaten worden gepresenteerd. Het gekende onderscheid tussen objectieve criminaliteitsgegevens en subjectieve criminaliteitsgegevens wordt behouden. In een eerste paragraaf komt het European Sourcebook of Crime and Criminal Justice Statistics (2014) aan bod, gevolgd door het ‘Report on World Crime Trends’. In een derde paragraaf wordt de ‘International Crime Victimization Survey’ (ICVS) gepresenteerd. Tenslotte verwijzen we naar een (nog) niet gepubliceerd instrument-in-wording, dat een criminaliteitsvergelijking toelaat tussen grootsteden. We besluiten met enkele voorzichtigheidscommentaren over de internationale vergelijking van statistieken. Show less
This edited collection forms part of a broader, ongoing, research project, ‘The Policing European Metropolises Project’ (‘PEMP’). The Project has its origins in a network of researchers interested... Show moreThis edited collection forms part of a broader, ongoing, research project, ‘The Policing European Metropolises Project’ (‘PEMP’). The Project has its origins in a network of researchers interested in the significance of sub-national policing for understanding processes of convergence and divergence in policing across Europe. The Project commenced in 2013 and reported the findings of its first phase (‘PEMP_1’) in a special issue of the European Journal of Policing Studies (Ponsaers, Edwards et al., 2014). The initial aim of the project was to address the question: ‘To what extent is a local police still present in European metropolises and how is this reality linked with other actors in the security field?’ (Ponsaers, Edwards et al., 2014: 4). This question was defined in relation to current debates in policy discourse and social science about the relationship of sub-national, specifically metropolitan, policing to developments in the European ‘internal security field’ (Bigo & Guild, 2005). This includes developments in supra-national policing policy, including the European Union’s objective of creating a Union-wide ‘Area of Freedom, Security and Justice’ (AFSJ), transnational policing arrangements, such as the Schengen Agreement, and the continued importance of national policing strategies given the variegated historical experiences of European countries, for example those in transition from former Soviet regimes in Eastern and Central Europe or Latin countries in transition from former dictatorship. In questioning any continued ‘local reality’ of policing, the Project seeks to distinguish itself from theories of convergence in European policing as a consequence of, for example, ‘Europeanisation’ (Bigo & Guild, 2005), ‘securitisation’ (Waever, 1995; Hallsworth & Lea, 2011), ‘responsibilisation’ (Garland, 2001), ‘neo-liberalisation’ (Wacquant, 2001) the formation of a ‘transnational state’ (Bowling & Sheptycki, 2012) or the promotion of ‘plural policing’ (Jones & Newburn, 2006). Rather, the Project acknowledges these ‘tendencies’ but seeks to identify their uneven impact and the adaptation of local policing to alleged master narratives of policing change. In turn, this interest in divergence has been stimulated by arguments about the particular importance of metropolises in the constitution of ‘global’ security threats and policing responses. These arguments reflect wider debates in social science about ‘glocalisation’ or the idea that, as a consequence of the greater mobility of capital, labour, goods and services across national borders, it is powerful metropolises or, in the argot of public policy, ‘city-regions’, that become a key focus of comparative social research. They become the principal centres of power through which globalisation is accomplished as they project their political, economic and cultural powers onto other, less powerful, localities, circumventing if not subordinating nation state authorities. This is akin to the concept of an evolving ‘world urban system’ (King, 1997) in which national states represent only one centre of authority within other circuits of power (Clegg, 1989; Edwards et al, this volume). In these terms, certain metropolises become the key nodal points (Castells, 1996) or ‘command centres’ (Sassen, 2001) in more networked and globally integrated social relations whilst other metropolises have to adapt to these forces with minimal protection from national authorities. In a further development of this argument it is suggested that national governing programmes are often subordinated to, and increasingly oriented around, the interests of powerful city-regions (Scott, 2012). A key implication of these broader debates is a need for comparative research capable of understanding the role of metropolitan authorities in driving policing change and whether this role enables a greater diversity in policing policies, generating opportunities for comparing and contrasting rival approaches and their outcomes, or whether the involvement of metropolitan authorities in transnational networks creates tendencies toward policy convergence (Pollitt, 2001). An important corollary of this research aim is to identify the political agency and discretion available to metropolises to define and accomplish their own policing agendas and to question what the role of social science can be in constituting such agendas. However, in pursuing these research aims, it is necessary to address major challenges of translation in cross-cultural analysis: linguistic, conceptual and disciplinary. These challenges can be elaborated through reference to developments in policy and social scientific discourse about public policing in Europe. Show less
It is presumed in the Policing European Metropolises Project (PEMP) that the metropolitan area is an increasingly important object of policing governance, given the transnational challenges... Show moreIt is presumed in the Policing European Metropolises Project (PEMP) that the metropolitan area is an increasingly important object of policing governance, given the transnational challenges encountered by European nation states, including the movement of capital, labour, goods and services enabled by the Treaty on European Union: the ‘Amsterdam Settlement’. In this sense, metropolitan policing is, in part, an artefact of the Amsterdam Settlement and the four freedoms which facilitate mobility across national territories and, in doing so, create new internal security fields. This is a principal insight of the concept of multiple, overlapping, internal security fields introduced in Chapter One of this collection. Illicit, as well as licit, capital, labour, goods and services move from particular localities to others and, especially, to the metropolises in which the markets for these are concentrated. This can be understood as a specific European instance of the broader process of ‘glocalisation’, a concept coined by social scientists to characterise greater transnational mobility and how this privileges certain localities that are able to project their political, economic and cultural power, acting as ‘command points’ (Sassen, 2001; Massey, 2007) in emerging global markets, whilst subordinating those localities that struggle to adapt to these global forces (Swyngedouw, 1997). The basic assumption behind the PEMP is that this process is producing a significant and uneven development of security problems and responses that need to be registered at the level of the metropolis, given that city-regions have different trajectories in the import and export of security problems. Contributors to this edited collection were invited to reflect on the particular significance of metropolitan policing in different nation-state contexts, as registered through reference to particular governing arrangements and policy agendas, in order to test and to adapt this proposition (see Chapter One, this volume). Show less
By including this chapter in the volume we want to avoid that each of the contributors has to explain the broad national policing context and the standing conditions in their chapters, while it is... Show moreBy including this chapter in the volume we want to avoid that each of the contributors has to explain the broad national policing context and the standing conditions in their chapters, while it is precisely the intention to focus on differences in metropolitan policing. In other words, the ambition of this publication is cross-national, even trans-national, comparison. But the endeavour is also intra-national. It was the merit of Wesley Skogan to suggest to compare in each country two or more major cities in one and the same country, trying to discover to what extent policing in these cities differ from each other. The underlying assumption is that differences in policing in metropolises in the same nation-state reflects the elbowroom of metropolitan areas to develop their own policing policy, in spite of one and the same national context. We assume that the reverse is also probable, more precisely that the absence of prominent metropolitan differences in one and the same country mirrors largely the dominance of a national security policy. Therefore it is necessary to include this chapter in the volume. Politics in European metropolises is largely characterized by the competition of power between the nation-state and metropolitan governance. In the majority of European countries the state police are still considered as the formal guardian (or the relic of a vanished age) of sovereignty on the national territory and the visible expression of state power. It seems that European nation-states consider police matters still as their property and that national governments conceive their police system as one of the national symbols of their existence. Police is considered as the visible presence of the state in public space. In this chapter we present a typology of different national police systems, useful for the interpretation of a metropolitan reading of policing realities within different national contexts. Given this general framework, we tried to build this typology on the question of (historical) national dominance or regional autonomy in policing. Show less
In this chapter we analyze the politics of policing, with a specific focus on policing agendas in the two largest cities in The Netherlands: Amsterdam and Rotterdam. Both metropolises are... Show moreIn this chapter we analyze the politics of policing, with a specific focus on policing agendas in the two largest cities in The Netherlands: Amsterdam and Rotterdam. Both metropolises are considered metropolises facing ‘glocal’ challenges related to multicultural populations in urban areas, social inequalities in terms of household income, international harbors, crime and disorder. The term ‘glocal’ refers to the interlinkages between global challenges and local communities. In order to get an understanding of the tendencies towards divergence and convergence in urban policing in the metropolises under study we start with a summary of general trends in policing in the Netherlands in the second section. In the third section national, regional and local governmental constitutional arrangements, discretionary powers and public police management are presented. The remainder of the chapter compares and contrasts policing agendas in Amsterdam and Rotterdam and concludes with an overview of their regimes and possible explanations for convergence and divergence in the politics of policing in these metropolises. The search for the regimes in the background of policing agendas in these two embedded case studies reveals both convergence and divergence towards the national agenda and between the agendas in both metropolises. Possible explanations for these trends could be found in the political ‘circuits of power’ (Devroe, Edwards, Ponsaers, this volume) of the municipal ruling coalition and in wider institutional arrangements in place. Show less
This article provides an in-depth study of the Act on Municipal Administrative Sanctions 1999 (MAS), which is the first major piece of legislation regulating antisocial behaviour in Belgium. MAS... Show moreThis article provides an in-depth study of the Act on Municipal Administrative Sanctions 1999 (MAS), which is the first major piece of legislation regulating antisocial behaviour in Belgium. MAS provides municipalities with an instrument to sanction antisocial behaviour and conduct perceived to disturb public order. The article uses Garland’s(2001) thesisonthecultureofcontroltoanalysewhetherMAShasledtoincreasedgovernmentcontrol and the exclusion of significant groups of the population. The research is based on a multiple case study in which the application of MAS was analysed over a 25-year period of security policies in Belgium (1985–2010). The Act’s implementation was studied in the two Belgian cities of Antwerp and Liège in order to consider the influence of the Flemish government and the Walloon government, respectively, in this policy area. The article uses insights from this comparison to revisit the culture of control thesis and its limitations in understanding the political competition that exists over the formulation of policies on antisocial behaviour. Show less
In dit artikel gaan we nader in op de bestuurlijke agenda’s met betrekking tot ‘High Impact Crime’ (HIC)[1] in diverse Europese metropolen, meer bepaald de agendasetting inzake HIC. De... Show moreIn dit artikel gaan we nader in op de bestuurlijke agenda’s met betrekking tot ‘High Impact Crime’ (HIC)[1] in diverse Europese metropolen, meer bepaald de agendasetting inzake HIC. De onderzoeksvraag luidt ‘welke regimes kunnen onderscheiden worden in de beleidsagenda’s in Europese metropolen ten aanzien van HIC en op welke wijze kunnen deze getypeerd worden?’ We gaan in deze bijdrage op zoek naar diversiteit in het Europees grootstedelijk beleid ten aanzien van HIC.Een redelijk stabiel en robuust beleid in een metropool noemen we een ‘regime’[2]. Dat betekent natuurlijk niet dat een dergelijke regime onveranderlijk zou zijn. Metropolitane regimes zijn o.i. tot op bepaalde hoogte ‘padafhankelijk’ (of historisch bepaald), en Europese metropolen verschillen onderling sterk in regime.In dit artikel hebben we het over ‘policing’ beleidsagenda’s, te onderscheiden van het beleid ten aanzien van het politieapparaat, gemeenzaam de ‘politie’ genoemd. Het begrip ‘policing’ wordt in de Angelsaksische literatuur[3] gehanteerd om de activiteit van een complex netwerk van formele en informele publieke en private partners aan te duiden die bijdragen tot de realisatie van de politiefunctie, met name het verschaffen van veiligheid. ‘Policing’ verwijst dus naar het beleid ten aanzien van het brede netwerk aan actoren die betrokken zijn bij de realisatie van genoemde politiefunctie[4]. Show less
Nadat duidelijk werd dat Belgische jihadi’s betrokken waren bij de aanslagen in Parijs op 13 november 2015 kwam de federale regering met een zogn. “Kanaalplan” om de politie te ondersteunen in... Show moreNadat duidelijk werd dat Belgische jihadi’s betrokken waren bij de aanslagen in Parijs op 13 november 2015 kwam de federale regering met een zogn. “Kanaalplan” om de politie te ondersteunen in haar anti-terreuraanpak in het Brusselse. Intussen werd Brussel op 22 maart 2016 doelwit van een aanslagenreeks. We stellen hier de vraag in hoeverre dit “Kanaalplan” effectief is en bijdraagt aan het indammen van deze drieste aanslagen. In een eerste paragraaf gaan we in op de voorgeschiedenis van het jihadi-fenomeen in het Brusselse. Hieruit blijkt dat het niet gaat om een incidentele gebeurtenis, maar om een aaneengesloten reeks van evenementen waartussen diverse verbanden tussen personen lopen, en dit reeds sinds 1995. Het gaat met andere woorden niet om een “nieuw” fenomeen, maar om een nieuwe fase in de ontwikkeling. In een tweede deel gaan we in op de structurering van de politie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met het oog op het een aangepaster beleid. Show less
De gebeurtenissen in Parijs gedurende de avond en nacht van 13 november 2015 omvatten een zestal terroristische aanslagen. De groep terroristen functioneerde in drie commando’s. Tijdens de... Show moreDe gebeurtenissen in Parijs gedurende de avond en nacht van 13 november 2015 omvatten een zestal terroristische aanslagen. De groep terroristen functioneerde in drie commando’s. Tijdens de aanslagen vielen 129 doden en meer dan 350 gewonden. Eén zwaargewond slachtoffer overleed een week na de feiten, waardoor het totale aantal dodelijke slachtoffers op 130 kwam. De aanslagen werden opgeëist door IS. In januari 2016 kwam de Belgische regering relatief snel met een antwoord op de Parijse gebeurtenissen. Tegen 2019 wil de overheid in heel het land geleidelijk aan 1.000 extra politiemensen bijkomend operationeel inzetten in de strijd tegen terreur. Dit jaar worden er hiervan reeds 300 bijkomend ingezet in het kader van het zogenaamde “kanaalplan” in het Brusse. Dit plan strekt zich uit over Sint-Jans-Molenbeek, Vilvoorde (dat weliswaar geen deel uitmaakt van het Brussels gewest, maar wel langs de kanaalzone ligt), Anderlecht, Koekelberg, Laken (wat geen zelfstandige gemeente is in het Brusselse gewest, maar sinds 1921 een onderdeel van de stad Brussel),Schaarbeek, Sint-Gillis en Sint-Joost-ten-Node, samen goed voor een investering van 39 miljoen euro. Het is merkwaardig dat het “kanaal”-plan opteert voor een samenwerking tussen alle gemeenten langs het kanaal gelegen, uitgezonderd de stad Brussel zelf, waarvan enkel een beperkt onderdeel participeert, met name Laken. Sinds 2013 wordt het ambt van burgemeester in de stad Brussel waargenomen door de Franstalige socialist Yvan Mayeur (PS). Bovendien valt het op dat het plan zich richt op samenwerking op gemeentelijk niveau en niet op deze tussen de politiezones. Het plan doorsnijdt als het ware de lokale politiestructuur ten voordele van een alliantie tussen burgemeesters van gemeenten. De meest urgente maatregelen hebben betrekking op Sint-Jans-Molenbeek en Vilvoorde. Molenbeek krijgt er meteen vanaf 1 februari 2016 in een eerste fase 50 politiemensen bij en Vilvoorde 20, omdat “beide gemeenten relatief veel Syriëstrijders en geradicaliseerde potentiële strijders tellen”. Het gaat om federale personeelsleden die toegevoegd worden aan de lokale politiezones. De coördinatie zal worden waargenomen door de korpschef van zone Brussel-West/Molenbeek en de Brusselse Dirco van de federale politie. Show less
De aanpak van overlastproblemen in de publieke ruimte met gemeentelijke administratieve sancties is steeds een omstreden, soms bijna ‘emotief’ thema geweest met voorstanders, maar ook critici, die... Show moreDe aanpak van overlastproblemen in de publieke ruimte met gemeentelijke administratieve sancties is steeds een omstreden, soms bijna ‘emotief’ thema geweest met voorstanders, maar ook critici, die de pen niet schuwden. Uit een diepgaande zoektocht naar de genese van de gemeentelijke administratieve sancties in België -waarbij 72 experten werden bevraagd en 482 interne documenten doorgenomen- bleek dat voor- en tegenstanders van een overlastaanpak het in de jaren voor de wet van 1999 fors tegen elkaar opnamen (Devroe, 2012). Reeds in 2003 werd, lang voor het overlastthema ontdekt werd door de academische criminologie, een themanummer van dit tijdschrift aan deze problematiek gewijd (Devroe, 2003). Een kritische bundel die duiding gaf aan provocerende uitspraken door de pers, beleidsmakers en academici volgde (Santens, 2005). Zoals blijkt uit de locomotieftekst blijft de overlastaanpak -zeker na de wetswijziging in 2014- een omstreden, controversieel, subjectief, vaak becommentarieerd en politiek geladen onderwerp dat iedereen aanbelangt. Omdat de gemeentelijke administratieve sancties ook gaan over vrijheid van mensen zich in een stad te bewegen, over het ‘regelen’ van verkeer in de publieke ruimte, over percepties van mensen over onveiligheid, over normen en waarden, over een collectieve stadsetiquette, over fatsoensnormen, over tolerantie ten aanzien van de andere en over het vraagstuk was overlast nu juist betekent, hebben academici, beleidsmakers, expert-practici en ook (niet onbelangrijk) de gewone stadsbewoner- en/of bezoeker hier vaak een uitgesproken mening over. Controlemechanismen tegen ‘openbare overlast’ in de publieke ruimte (camera’s, toezichthouders, signalisaties, gemeentelijke infrastructuur) zijn immers voor iedereen in de samenleving zichtbaar en ingrijpend (Ponsaers, 2008). Show less
Op straat en op de blogs gonst het van het afgrijzen. Terecht. Zelden is ons land geconfronteerd geweest met een dergelijke afschuwelijke moordpartij. Tezelfdertijd krijgt het publieke debat een... Show moreOp straat en op de blogs gonst het van het afgrijzen. Terecht. Zelden is ons land geconfronteerd geweest met een dergelijke afschuwelijke moordpartij. Tezelfdertijd krijgt het publieke debat een nieuwe kleur. De onderliggende gedachte is dat die home grown-terroristen gedurende jaren hebben genoten van 'onze' sociale voorzieningen, van 'ons' onderwijs, van 'onze' welvaartsstaat en dat 'ze' ondanks dat blijkbaar zo haatdragend zijn geworden dat 'ze' zich keren tegen de eigen wieg. In plaats van dankbaar te zijn. De redenering is dan dat 'we' lange tijd veel te naïef, te meegaand, zijn geweest. 'We' hadden veel vroeger moeten eisen dat 'ze' zich aanpasten. 'We' hadden moeten duidelijk maken dat de Belgische sociale welvaart was opgebouwd dankzij het zweet van vele Belgische loonarbeiders, die het lange tijd veel moeilijker hadden dan 'hun' generatie. Kortom: 'we' zijn veel te laks, te verdraagzaam geweest, veel te politiek correct. 'We' en 'zij', we leren opnieuw in kampen denken blijkbaar. Show less